ancsosa

Voorouders van Wolter Henricksz van Hennekeler †1548

Tot de n-e generatie.

Generatie 1

1 . Wolter Henricksz van Hennekeler, gestorven in 1548. [Bron 1]


Generatie 2

2 . Henrick van Hennekeler.

... gehuwd met ...

3 . Catharina Randt.

... hieruit :

  1. Wolter Henricksz van Hennekeler †1548, {1}
  2. Peel van Hennekeler, geboren in 1508, Nijkerk, gestorven op 31 december 1563, Nijkerk (leeftijd bij overlijden: 55 jaar oud) [Bron 3b]
    ... gehuwd met ...
    ... Geertruid ? [Bron 3bx1]

Generatie 3

4 . Wulffganck van Hennekeler, geboren voor 1460, gestorven. [Aantekening 4]

... gehuwd met ...

5 . ? ?.

... hieruit :

  1. Wulf van (de Jonge) Hennekeler, geboren in 1484, gestorven [Bron 5a]
    ... gehuwd met ...
    ... Geertruyde Casijns van Oldenbarnevelt, geboren in 1490, gestorven op 3 juli 1544 (leeftijd bij overlijden: 54 jaar oud) [Bron 5ax1]
    ... dochter van Casijn van Oldenbarnevelt 1466 en ?? ??
  2. Henrick van Hennekeler
    ... gehuwd met ...
    ... Catharina Randt
    ... dochter van Peel Randt en Alijt Gerrits

6 . Peel Randt. [Bron 6]

... gehuwd met ...

7 . Alijt Gerrits. [Bron 7]

... hieruit :

  1. Catharina Randt
    ... gehuwd met ...
    ... Henrick van Hennekeler
    ... zoon van Wulffganck van Hennekeler /1460 en ? ?

Generatie 4

8 . van Hennekeler.

... gehuwd met ...

9 . ? ?.

... hieruit :

  1. Rutgher van Hennekeler
  2. Wulffganck van Hennekeler, geboren voor 1460, gestorven [Aantekening 9b]
    ... gehuwd met ...
    ... ? ?


Aantekeningen

1 :
Bronnen :
- gezin 1 : DNL 1949 kol 209
3b :
Bronnen :
- gezin : Dick de Jong
3bx1 :
Bronnen :
- gezin : Dick de Jong
4 :


Voor het eerst vermeld in 1464
De Ned leeuw 1940 kol 52
10 Januari 1563 verkochten Peel van Hennekeler en zijn vrouw Geertruid twee morgen land met dijk en thins, gelegen in den Arkemheen ! (onder Nijkerk) aan Henrick Scholten Aeltsz en Arntgen zijn ! huisvrouw0 ) . Vóór hem had dit goed behoord tot het bezit van Henrick van Hennekeler, die het van Wolff van Hennekeler geörven had7 ) . Wolff, ook wel genoemd Wulffganck, had het goed in 1464 met vergunning van de abdis van Elten gelost. Dat wij hier met drie verschillende generaties te doen i hebben, blijkt uit de verklaring, dat: „nae Wulff van ' Hennekeler gedessendeert is een Henrick van Hennekeler, daernae eenen Peell van Hennekeler" die het goed (in 1563) verkocht. 'Wij meenen te mogen aannemen, dat Wulfganck voornoemd Peel's grootvader was. Hij komt in de gerichtssignaten der Veluwe van 1485-1494 voor, en was een tijdgenoot van Heiman van Hennekeler (gehuwd met Geertruits) , in genoemde signaten vermeld 1484-1501 . Mogelijk — doch niet onomstootelijk bewezen — is, dat hij de vader was óók van Henrick's tijdgenoot Wulff (of Wolff er) van Hennekeler, vermeld 1528-1530, eigenaar van ,'t Harsstuck" onder Nijkerk (1530), vóór 3 Juli 1544 overleden, wiens erfgenaam (en zoon?) was Wulff er van Hennekeler (de Jonge1 ) , van wien Casijn Wuffsz van Hennekeler in 1550 land verkreeg, en die Casijn's vader is geweest. Voor genealogischen samenhang van Wulfganck (Peel's grootvader) en Wulff er van Hennekeler de Jonge pleit ook de bezitsopvolging ten aanzien van het goed Hennekeler

DDe ned Leeuw 1940 Kol 53 Het goed Hennekeler.

Nog in den huidigen tijd komen Van Hennekelers te Nijkerk voor. De naam is in oorsprong ontleend aan het goed (Groot en Klein) Hennekeler, gelegen Noord-Oostelijk van Nijkerk in de buurtschap Wullenhoven. Oorspronkelijk behoorde het tot de volschuldige-eigen goederen van de Abdijvan Elten, waarvan al die luede die die guede hebben man en wiif na den guede horen en eygen (sullen) wesen".
Het goed to Hennekeler" was einde 14e eeuw in gebruik bij Wolphart (ook genaamd Wolfert van Hennekeler) die jaarlijks een malder rogge en een malder gerst (grondcijns) uit het goed opbracht, en tevens tiendplichtig was in den Hoff to Appel. Omstreeks 1320 werd reeds herfstbede of brevinge (een hoorige schatting) geheven van een Wolfgher van Henninclair, en siin broder Rutgher, hoorigen in die cloft van Putten van ander heren (dan nl. van 's Graven) lude"
Als in 1622 over den eigendom van twee morgen polderland geprocedeerd wordt, wordt de stelling opgeworpen, dat Wulffganck van Hennekeler, die o.m. deze morgens in 1464 loste, zulks deed in zijn hoedanigheid van gebruiker van het goed Hennekeler. In 1475 wordt dat goet tot Hennecler en heeft Wolphart uitdrukkelijk nogmaals vermeld onder die eigen en hoorige goederen van de Abdij van Elten, waarvan diegene,'t zij man off vrouw, die (die goederen) hebben willen sullen wesen horig ende ledigh eigen nae den goede.
Ruim een halve eeuw later blijken de Van Hennekelers zich van de hoorigheid ontslagen te hebben.Het erf is dan in het bezit van Wulff van Hennekeler de Jonge, en het is op deze bezitsopvolging dat wij hierboven doelden. De verplichting zich naar het goed te qualificeeren (d.w.z. zich van vrij man hoorig (volschuldig-eigen) te maken) kocht Wulff voor zich en zijn zoon Casijn in 1547 voor een som ineens af.
Laatstgenoemde woonde later te Harderwijk, en deed het erf door pachters bebouwen. Na zijn dood kregen bij magescheid van 28 Juli 1590 zijn zoon Ernst van Hennekeler en zijn vrouw Geertruid (van Oldenbarneveld) den saelweer (de horige hoeve), waar zij zich vestigden na beëindiging der loopende pachten; zijn zoon Aelt van Hennekeler en diens vrouw kregende rest. Laatstgenoemde woonde zelf elders op het goed, later te Nijkerk; zijn broer Ernst voldeed mede te zijnen behoeve de noodzakelijke oprukking. Merkwaardig is, dat Ernst's zoon Wulff, die het goed na zijn vaders dood verkregen zal hebben, zich eerst nog naar het goed gequalificeerd schijnt te hebben. Een in het archief der Geldersche Rekenkamer op hét Rijksarchief te Arnhem aanwezige lijst van onder meer de hoorige Eltensche (of vrouwen-) goederen op de Veluwe noemt Wulffer van Hennekeler vrauwenman ind guet, dienstwiiff. Uit deze aanteekening blijkt, dat de toen malige hoorige gebruiker gehuwd was met een vrije vrouw, voor wie,om haar tegen hoorigheid te vrijwaren, uiteraard oprukking zal zijn gedaan.
Van eenige hoorigheid van zijn vader Ernst blijkt niet,integendeel was deze een grootgrondbezitter in den Arkemheen, die 5 Februari 1618 genoemd wordt onder de dan gekozen sestien vrije knaepen"van dien polder en als bezitter van het goed Hennekeler nog in 1611 oprukking verkreeg De ualificatie van Wulff als volschuldig-eigene van de Abdij te Elten in ± 1620 plaatst ons dan ook voor een raadsel, te meer daar een tegen hem aangespannen proces van twee zijner zwagers om staat en inventaris van de erfhuisschulden (erfhuis van zijn vader Ernst?) in 1622 op niets uitloopt, daar van burgerschap toe Enckhuysen" blijkt Dit burgerschap dankte Wulff waarschijnlijk aan zijn huwelijk met een uit Enkhuizen afkomstige vrouw.
De oplossing van het raadsel bleek ons niet. Zeker is dat niet lang daarna het goed definitief van de hoorigheid is ontslagen. De bezitters moeten van een meer dan normalen stand of rijkdom geweest zijn, want in 1631 blijkt het goed bij de vrijing tot een (pand)leen verheven te zijn. Nadat i in dat jaar een in de acte niet met name genoemde Van Hennekeler met het goed is beleend volgt in 1649 als leenvolger diens zoon Ernst van Hennekeler hem op. Wulff zelf (die immers Ernst's vader was) moet dus de eerste leenman zijn geweest.
Na Ernst's overlijden komt het goed bij beleening van 7 Maart 1675 aan diens zuster Joffer Geertruyt van Hennekeler.Nog in 1703 behoorde haar het goed met de daarop staande schuren toe; deels was het echter ook eigendom van haar neven (zusterskinderen), de gebroeders Coornbreecker te Amersfoort.
In 1716 kwam het geheele goed bij erfenis aan de weduwe van Andreas Coornbreecker. Zij verkocht het 31 October 1716 aan Sr. Henrick Snoeck en zijn vrouw, die daarmede beleend werden 1 Maart 1717. Het goed wordt dan omschreven als Groot- en Klein Hennekeler met syn huysingen, bergen, tabax en andere schuyren en verdere getimmer, item hoven en hofsteden, mitsgaders plantagie van opgaende bomen met alle die onderhorige landeryen, bossen, en velde en houtgewassen, leenroerig aan de abdisse van Elten en bracht de kapitale som van 18.500 op.
Klein Hennekeler is voor ongeveer twintig jaren geleden door brand geheel verwoest, en niet weer herbouwd.

5a :
Bronnen :
- gezin : Dick de Jong
5ax1 :
Bronnen :
- gezin : Dick de Jong
6 :
Bronnen :
- gezin : VVG 1981_5 blz 303
7 :
Bronnen :
- gezin : VVG 1981_5 blz 303
9b :


Voor het eerst vermeld in 1464
De Ned leeuw 1940 kol 52
10 Januari 1563 verkochten Peel van Hennekeler en zijn vrouw Geertruid twee morgen land met dijk en thins, gelegen in den Arkemheen ! (onder Nijkerk) aan Henrick Scholten Aeltsz en Arntgen zijn ! huisvrouw0 ) . Vóór hem had dit goed behoord tot het bezit van Henrick van Hennekeler, die het van Wolff van Hennekeler geörven had7 ) . Wolff, ook wel genoemd Wulffganck, had het goed in 1464 met vergunning van de abdis van Elten gelost. Dat wij hier met drie verschillende generaties te doen i hebben, blijkt uit de verklaring, dat: „nae Wulff van ' Hennekeler gedessendeert is een Henrick van Hennekeler, daernae eenen Peell van Hennekeler" die het goed (in 1563) verkocht. 'Wij meenen te mogen aannemen, dat Wulfganck voornoemd Peel's grootvader was. Hij komt in de gerichtssignaten der Veluwe van 1485-1494 voor, en was een tijdgenoot van Heiman van Hennekeler (gehuwd met Geertruits) , in genoemde signaten vermeld 1484-1501 . Mogelijk — doch niet onomstootelijk bewezen — is, dat hij de vader was óók van Henrick's tijdgenoot Wulff (of Wolff er) van Hennekeler, vermeld 1528-1530, eigenaar van ,'t Harsstuck" onder Nijkerk (1530), vóór 3 Juli 1544 overleden, wiens erfgenaam (en zoon?) was Wulff er van Hennekeler (de Jonge1 ) , van wien Casijn Wuffsz van Hennekeler in 1550 land verkreeg, en die Casijn's vader is geweest. Voor genealogischen samenhang van Wulfganck (Peel's grootvader) en Wulff er van Hennekeler de Jonge pleit ook de bezitsopvolging ten aanzien van het goed Hennekeler

DDe ned Leeuw 1940 Kol 53 Het goed Hennekeler.

Nog in den huidigen tijd komen Van Hennekelers te Nijkerk voor. De naam is in oorsprong ontleend aan het goed (Groot en Klein) Hennekeler, gelegen Noord-Oostelijk van Nijkerk in de buurtschap Wullenhoven. Oorspronkelijk behoorde het tot de volschuldige-eigen goederen van de Abdijvan Elten, waarvan al die luede die die guede hebben man en wiif na den guede horen en eygen (sullen) wesen".
Het goed to Hennekeler" was einde 14e eeuw in gebruik bij Wolphart (ook genaamd Wolfert van Hennekeler) die jaarlijks een malder rogge en een malder gerst (grondcijns) uit het goed opbracht, en tevens tiendplichtig was in den Hoff to Appel. Omstreeks 1320 werd reeds herfstbede of brevinge (een hoorige schatting) geheven van een Wolfgher van Henninclair, en siin broder Rutgher, hoorigen in die cloft van Putten van ander heren (dan nl. van 's Graven) lude"
Als in 1622 over den eigendom van twee morgen polderland geprocedeerd wordt, wordt de stelling opgeworpen, dat Wulffganck van Hennekeler, die o.m. deze morgens in 1464 loste, zulks deed in zijn hoedanigheid van gebruiker van het goed Hennekeler. In 1475 wordt dat goet tot Hennecler en heeft Wolphart uitdrukkelijk nogmaals vermeld onder die eigen en hoorige goederen van de Abdij van Elten, waarvan diegene,'t zij man off vrouw, die (die goederen) hebben willen sullen wesen horig ende ledigh eigen nae den goede.
Ruim een halve eeuw later blijken de Van Hennekelers zich van de hoorigheid ontslagen te hebben.Het erf is dan in het bezit van Wulff van Hennekeler de Jonge, en het is op deze bezitsopvolging dat wij hierboven doelden. De verplichting zich naar het goed te qualificeeren (d.w.z. zich van vrij man hoorig (volschuldig-eigen) te maken) kocht Wulff voor zich en zijn zoon Casijn in 1547 voor een som ineens af.
Laatstgenoemde woonde later te Harderwijk, en deed het erf door pachters bebouwen. Na zijn dood kregen bij magescheid van 28 Juli 1590 zijn zoon Ernst van Hennekeler en zijn vrouw Geertruid (van Oldenbarneveld) den saelweer (de horige hoeve), waar zij zich vestigden na beëindiging der loopende pachten; zijn zoon Aelt van Hennekeler en diens vrouw kregende rest. Laatstgenoemde woonde zelf elders op het goed, later te Nijkerk; zijn broer Ernst voldeed mede te zijnen behoeve de noodzakelijke oprukking. Merkwaardig is, dat Ernst's zoon Wulff, die het goed na zijn vaders dood verkregen zal hebben, zich eerst nog naar het goed gequalificeerd schijnt te hebben. Een in het archief der Geldersche Rekenkamer op hét Rijksarchief te Arnhem aanwezige lijst van onder meer de hoorige Eltensche (of vrouwen-) goederen op de Veluwe noemt Wulffer van Hennekeler vrauwenman ind guet, dienstwiiff. Uit deze aanteekening blijkt, dat de toen malige hoorige gebruiker gehuwd was met een vrije vrouw, voor wie,om haar tegen hoorigheid te vrijwaren, uiteraard oprukking zal zijn gedaan.
Van eenige hoorigheid van zijn vader Ernst blijkt niet,integendeel was deze een grootgrondbezitter in den Arkemheen, die 5 Februari 1618 genoemd wordt onder de dan gekozen sestien vrije knaepen"van dien polder en als bezitter van het goed Hennekeler nog in 1611 oprukking verkreeg De ualificatie van Wulff als volschuldig-eigene van de Abdij te Elten in ± 1620 plaatst ons dan ook voor een raadsel, te meer daar een tegen hem aangespannen proces van twee zijner zwagers om staat en inventaris van de erfhuisschulden (erfhuis van zijn vader Ernst?) in 1622 op niets uitloopt, daar van burgerschap toe Enckhuysen" blijkt Dit burgerschap dankte Wulff waarschijnlijk aan zijn huwelijk met een uit Enkhuizen afkomstige vrouw.
De oplossing van het raadsel bleek ons niet. Zeker is dat niet lang daarna het goed definitief van de hoorigheid is ontslagen. De bezitters moeten van een meer dan normalen stand of rijkdom geweest zijn, want in 1631 blijkt het goed bij de vrijing tot een (pand)leen verheven te zijn. Nadat i in dat jaar een in de acte niet met name genoemde Van Hennekeler met het goed is beleend volgt in 1649 als leenvolger diens zoon Ernst van Hennekeler hem op. Wulff zelf (die immers Ernst's vader was) moet dus de eerste leenman zijn geweest.
Na Ernst's overlijden komt het goed bij beleening van 7 Maart 1675 aan diens zuster Joffer Geertruyt van Hennekeler.Nog in 1703 behoorde haar het goed met de daarop staande schuren toe; deels was het echter ook eigendom van haar neven (zusterskinderen), de gebroeders Coornbreecker te Amersfoort.
In 1716 kwam het geheele goed bij erfenis aan de weduwe van Andreas Coornbreecker. Zij verkocht het 31 October 1716 aan Sr. Henrick Snoeck en zijn vrouw, die daarmede beleend werden 1 Maart 1717. Het goed wordt dan omschreven als Groot- en Klein Hennekeler met syn huysingen, bergen, tabax en andere schuyren en verdere getimmer, item hoven en hofsteden, mitsgaders plantagie van opgaende bomen met alle die onderhorige landeryen, bossen, en velde en houtgewassen, leenroerig aan de abdisse van Elten en bracht de kapitale som van 18.500 op.
Klein Hennekeler is voor ongeveer twintig jaren geleden door brand geheel verwoest, en niet weer herbouwd.

...

[Page displayed by GeneWeb 5.00-exp] Copyright © 1998-2006 INRIA - DOC -